
Laat je niets wijsmaken: alle clichés over Roadburn zijn waar. Roadburners hebben doorgaans een baard, lang haar, en getatoeëerde armen, ze kleden zich bij voorkeur in leren jacks of spijkerjassen en zwarte t-shirts met doodshoofden of occulte taferelen, maar het zijn toch zulke lieve mensen, ja, schatten eigenlijk, geen onvertogen woord over ze, geen vechtpartijen of ander geweld, geen vernielingen, niemand die in zijn eigen braaksel ligt te slapen. Ach, het cliché is zelfs incompleet. Roadburners hebben een baan als ICT-er, grafisch ontwerper of kunstenaar. Ze zijn zo verstandig om dure oordoppen aan te schaffen, en ze nemen hun eigen linnen tasjes mee om hun vinyl-inkopen in mee te nemen. De veganistische food truck draait overuren. Ruwe bolster, neuh, blanke pit, dat wel.
Ik hou van Tilburg. Tilburg heeft, afgezien van het nodige industrieel erfgoed uit zijn verleden als textielstad, geen oude monumentale panden. Maar Tilburg heeft een levendige muziekscene met 013, Paradox, en ontelbare muziekcafés aan en rond de Heuvel. Het is de thuisbasis van één van de beste Nederlandse folkgroepen. Tilburg zindert van de muziek en de creativiteit, maar het mooiste is hoe natuurlijk dit allemaal komt: deze stad doet zijn best niet om hip te zijn, staat niet eens stil bij zoiets banaals als hip-zijn. Hij wordt niet bevolkt door aspiranten die er vooral zijn gekomen in de hoop dat iets van die vooruitstrevende glorie op hen afstraalt. Hij klopt zich niet op de borst met zijn ‘anders’ zijn. De eigenzinnigheid die in die andere Nederlandse stad overkomt als snobistisch en neerbuigend, ja zelfs intimiderend, is in Tilburg juist aandoenlijk, hartelijk, verwelkomend. Tilburg is die malle oom bij wie alles mag en waar het bier altijd koud staat, in de koelkast tussen het spek en de eieren, je vindt het wel hè?
En mijn favoriete zaal blijft toch altijd de Cul-de-Sac. Het is de kleinste zaal, meer een kroegje om precies te zijn. Je moet je best doen om er in te komen, want er kunnen niet veel mensen in. Alleen zij die bereid zijn echte offers te leveren, om de stralende lentezon of juist dat optreden van Cult of Luna op het hoofdpodium op te geven, alleen zij komen erin. En het is klein, en heel vol. Haringen in een ton zijn niet de juiste metafoor. Haringen in een snelkookpan. Hete, zweterige lichamen staan opeengepakt, en dicht tegen het podium aangedrukt zodat de band als het ware één wordt met het publiek, en het optreden een gezamenlijke dans. Zweet verbindt, verenigt en versmelt.
Ik vertrek altijd weer op zondag, als veel mensen alweer naar huis gaan maar de echte fanatiekelingen nog blijven voor de Afterburner. Ik hou ervan te vertrekken met het gevoel dat het einde van het feest buiten mijn perceptie plaatsvindt – je kijkt ook liever niet als je lievelingshond een spuitje krijgt. De invallende regen vormt een passende afsluiting van het vroege zomerweer en mijn verblijf op de Stadscamping. Ik had die ene Amerikaan nog willen vinden, zodat ik hem had kunnen vragen waar ik de muziek moet zoeken als ik komende zomer in Seattle ben. Maar het signalement dat ik had – baseball pet, baard, driekwart broek – was van toepassing op teveel mensen op het festival. Gedurende je zoektocht krijgt zo iemand een haast mystieke status, als Godot of Joachim Stiller. Op weg naar huis zie ik zijn foto verschijnen op de Roadburners Facebook pagina: verrek, dat is hem. Te laat. Volgend jaar beter.