In deze tijden van klimaatverandering, biodiversiteitsverlies, en de naweeën van een mondiale pandemie staat de wetenschap opnieuw ter discussie. Soms is de wetenschap een autoriteit: “de wetenschap zegt dat…” Maar even vaak ziet men diezelfde wetenschap als verdacht of wereldvreemd: “dat zeggen die wetenschappers wel, maar ze worden betaald door… ze stemmen allemaal… ze moeten eens vaker hun kantoor uitkomen!” Wat is wetenschap eigenlijk?
Ik moet bij deze vraag denken aan één van mijn favoriete schrijvers over wetenschap en zen. Adam Frank is astrofysicus, noemt zichzelf een atheïstische wetenschapper, maar hij is ook zenboeddhist, doet aan koanstudie, en heeft meerdere lezingen gegeven bij evenementen georganiseerd door Joan Halifax. In The Constant Fire, over de relatie tussen wetenschap en religie, betoogt Frank dat wetenschap een methode is om bij de waarheid te komen, niet meer en niet minder. Ik begrijp wat hij bedoelt, maar als maatschappijwetenschapper ben ik het niet geheel met hem eens. Wetenschap is meer dan dat.
Stel dat meneer pastoor tijdens de zondagse mis tegen zijn pastorieleden zegt dat buiten de zon schijnt, en minstens één aanwezige draait zijn blik naar de glas-in-loodramen en ziet zelfs door het gekleurde glas een donkergrijze lucht en aanhoudende stortregen. Ben ik nou gek, denkt die scepticus dan, of bedoelt meneer pastoor het niet letterlijk? Als meneer pastoor zou beweren dat water spontaan in wijn verandert als je er met Pasen vrome liedjes voor zingt, dan zou deze scepticus het uitproberen en zich bij het genot van een glaasje water afvragen: ben ik nou gek of is hij het? Die sceptische houding, die wens om beweringen zelf te verifiëren die begon met Thomas die zijn vinger in Jezus’s wonden stak om hun echtheid te testen, is wetenschap, betoogt Frank.
Was het maar zo simpel. Wat als meneer pastoor beweert dat Paaseieren spontaan in hazen veranderen als je ze in een deeltjesversneller plaatst? Niet iedereen kan zich een deeltjesversneller veroorloven. We kunnen dus niet alles zelf verifiëren, en zijn daarom aangewezen op een kernwaarde die natuurwetenschappers als Adam Frank vaak over het hoofd zien: vertrouwen. Vertrouwen in de integriteit van degenen die wel een deeltjesversneller hebben, of anders wel in het zelfreinigend vermogen van het debat tussen wetenschappers. Als milieueconoom kan ik ook niet alle klimaatwetenschap verifiëren, en dus moet ik vertrouwen op de integriteit van klimaatwetenschappers. “Doe je eigen onderzoek”, die lijfspreuk van complotdenkers, klinkt heel wetenschappelijk maar is niet realistisch. Als je de diagnose kanker krijgt, ga je dan eerst medicijnen studeren voordat je je oncoloog gelooft? Succes ermee, want ook in je studie zal je heel veel kennis op vertrouwen aan moeten nemen.
Dat vertrouwensaspect maakt dat wetenschap méér is dan een methode: het is ook een institutie. Een institutie is als een god in Terry Pratchett’s Small Gods: hij bestaat alleen als mensen erin geloven. Dat maakt de huidige tijd ook zo eng: alle misinformatie over vaccinaties en klimaatbeleid schaadt niet alleen de volksgezondheid en het klimaat, maar ondergraaft ook de institutie die wetenschap heet.