Sesshin

Het is zondagochtend, half zeven, en ik staar naar een muur. Er valt niets aan te zien, behalve een kaartje waar mijn naam op staat. Naast mij en achter mij zitten nog meer mensen, die allemaal zijn gekomen voor de sesshin, oftewel stille meditatieretraite, in een zenboeddhistisch klooster in Uithuizen. Ik zit op een houten bankje om mijn knieën te sparen, maar mijn rug begint al goed zeer te doen. Wat doe ik hier?

Na de meditatie begeven we ons naar de hatto, waar we buigen en chanten voor de Boeddha en de bodhisattva’s. De vraag wordt nog urgenter: wat doe ik hier? Ik geloof niet in reïncarnatie, of in bovennatuurlijke wezens; noch verwacht ik enig effect van onze gebeden voor de zieken die tijdens de dienst genoemd worden. En toch kom ik hier al jaren en kan ik niet wachten weer te gaan. Waarom?

Als het gaat om religie slinger ik al zo lang ik me kan herinneren heen en weer tussen fascinatie en afkeer. Als klein jongetje smulde ik van de bijbelverhalen op mijn katholieke lagere school, maar ik was ook al vroeg bezig met de grote vragen: waarom zijn we hier? Wat gebeurt er met ons als we dood gaan? Hoe maken we moreel de juiste keuzes? Is er een god? Toen mijn klasgenootjes allemaal als vanzelfsprekend het vormsel deden was ik de enige die ervan afzag. Was ik de enige die niet geloofde, of de enige die zich überhaupt die vraag stelde?

Later legde ik het scheppingsverhaal naast de evolutietheorie: Charles Darwin had duidelijk de beste kaarten. Ik legde de almachtige, goedaardige god naast wat ik zag in de wereld van de mensen en de natuur: wat mensen elkaar aandoen moeten zij weten, maar dat de larve van de sluipwesp de vitale organen van zijn gastheer voor het laatst bewaart, wat voor god schept zoiets?

Na de dienst in de hatto is het tijd voor samu, oftewel werk. Sommigen van ons bereiden de lunch in de keuken, waar ook buiten sesshins niet gesproken wordt. Anderen onderhouden de tuin, of stofzuigen de hal. Ik maak de douches schoon, en ik betrap mezelf op de neiging om na elke douche die ik schoonmaak een buiging te maken: dank je wel, dat we bij jou mogen douchen en dat ik je een wederdienst kan bewijzen. Wat bezielt me? Sesshin gaat na verloop van tijd onder je huid zitten: de intensieve meditatie (zeseneenhalf uur per dag!), de oryoki maaltijden volgens een strikt ritueel, de dharma-lessen, en het werk in stilte en volledige aandacht. Na afloop kom ik doodmoe thuis met het gevoel mijn waardestelsel weer even een reset gegeven te hebben: o ja, dat was belangrijk.

Sommige mensen noemen zich “spiritueel maar niet religieus”. Wat ze bedoelen is dat ze geloven dat er “iets” is, maar ze zijn wars van religieuze instituten. Ik noem mezelf “religieus maar niet gelovig”: ik volg een traditie die zin en richting geeft aan mijn leven, maar ik behoud mijn gezonde scepsis.

Plaats een reactie